In het Nederlands kennen we de korte 'ei' en de lange 'ij'.
Ze klinken hetzelfde en daarom is het vaak moeilijk om de
goede 'ei/ij' te kiezen als je ze moet opschrijven.
Noem zoveel mogelijk woorden met een 'ei/ij' en schrijf ze op.
Schrijf voor zelfstandige naamwoorden ook het meervoud op.
Schrijf voor werkwoorden de tegenwoordige tijd en de verleden tijd op.
Twee voorbeelden:
wijk
zelfstandig naamwoord
deel van dorp of stad
meervoud: wijken
wijken
werkwoord
uit de weg gaan
ik wijk (nu), ik week (gisteren)
Alle woorden die eindige op -lijk schrijf je met een lange 'ij'.
Voorbeeld: makkelijk: bijvoeglijk naamwoord
De uitgang -lijk spreken we in dergelijke gevallen uit als
-lik of -lek.
Alle woorden die eindigen op -heid schrijf je met een korte 'ei'.
Voorbeeld: gezondheid: zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn meestal te combineren met
'de', 'het' of 'een' (de lidwoorden).
Bijvoeglijke naamwoorden geven een eigenschap of toestand aan
van een zelfstandig naamwoord.
Een werkwoord beschrijft een handeling of toestand.